Het is een koude winterochtend in februari. Ik kijk via de keukendeur naar buiten en zie dat het aardig gevroren heeft. Brr, het liefst blijf ik binnen, maar ik weet dat ik toch naar buiten moet. Terwijl ik naar buiten loop, voel ik de snijdende wind in mijn gezicht. Al snel vergeet ik de kou omdat ik zie dat ze alweer enthousiast op me staan te wachten; de kipjes. Ik moet vaak om ze lachen. Vooral wanneer ze ongeduldig heen en weer voor het gaas lopen en de ren uit willen. Ik kan bijna de druk voelen dat ik op moet schieten. Wanneer ik naar ze toeloop beginnen ze al te ‘praten’, heel gezellig! Als ik het deurtje van de ren openmaak, blijkt de stormloop deze ochtend mee te vallen. Meestal komt Cato al onder me doorschieten wanneer ik op mijn hurken voor de ren zit en het deurtje openmaak. Cato is een heel lief, klein, zwart kipje van 10 maanden oud. Met haar heb ik vaak hele gesprekken. Ze is heel grappig.
Bij dieren mocht ik mezelf zijn
Ik heb altijd al een enorme liefde voor dieren gevoeld. Thuis hadden we allerlei dieren. Dit vond ik heel leuk en was er vaak te vinden. Ik kon bij ze zitten, naar ze kijken, met ze ‘praten’, knuffelen, bij ze huilen en om ze lachen. Soms zat ik een tijdje samen met de hond voor me op een bankje, een beetje weg te dromen. Vanbinnen voelde ik me dan rustig worden. Alleen al van het kijken naar de dieren kreeg ik een lach op mijn gezicht. Bij de dieren kon ik mezelf zijn en voelde ik me gezien. Dit is wel eens anders geweest.
Een vreemde eend in de bijt
Als kind voelde ik me anders dan anderen, alsof ik niet goed genoeg was, alsof ik er niet toe deed, alsof ik er niet helemaal bij hoorde. Ook al was ik een sociaal kind, had ik vriendjes en vriendinnetjes op school en hobbelde ik wel mee met de rest. Ik voelde me anders, een vreemde eend in de bijt. Ik had het gevoel me altijd te moeten bewijzen, om zo erkenning en goedkeuring te krijgen. Dat ‘bewijzen’ deed ik dan ook. Vaak in de vorm van anderen pleasen, me aanpassen en me op de achtergrond te houden. Zo hoopte ik dat anderen tevreden waren en me lief zouden vinden, dat voelde veilig. Ja, vroeger was ik extreem verlegen. Ik wilde het liefst onzichtbaar zijn omdat ik zo anders dacht en zoveel voelde. Ik miste de aansluiting, de verbondenheid met anderen. Die verbondenheid voelde ik bij de dieren wel. Het maakte niet uit hoe ik eruit zag, wat ik voelde of dat ik gek ging dansen. Ze vonden het allemaal prima. Ik was goed genoeg, ik deed ertoe. Ik kon mezelf zijn en dat was zó fijn.
Onvoorwaardelijke liefde
Niet zo gek dus dat ik een enorme dierenvriend ben. Ik voel me nog steeds begrepen door hen. Sommigen vinden dat ik daar wat ver in ga, maar die kennen waarschijnlijk het gevoel van die onvoorwaardelijke liefde niet. Het fijne gevoel van acceptatie, dat alles wat je doet goed is en je mag zijn wie je bent. Niets meer en niets minder. Mijn droom is dan ook om een mini boerderijtje te hebben met allerlei leuke, grappige en lieve dieren. Ondertussen geniet ik lekker van mijn kat en kipjes waar ik heel erg blij mee ben. Voordat ik naar binnen ga, kijk ik nog eens om naar de kipjes die druk aan het scharrelen zijn in de ren. Ik voel een glimlach opkomen en ineens voel ik het weer; die onvoorwaardelijke liefde.